Categorie archieven: Poëzie

de zee trekt

ten einde lig ik
op de vloedlijn van de tijd
in het wiegende
water van de zee
die trekt, zo lang al
trekt aan mij

de golfslag weekt me
los, en ik dein mee      
in heen en weer
weifel even, glij dan
willig, zonder houvast
aan wat was
de waterwijdte in

zover als nooit meer
ik kan staan

vrouwtje oud

ze gaat niet over een nacht ijs
ze kijkt wel uit, de kleine meid
ze is wakkerwijs

volvet kaasrond
schijnt de maan
hij lunatikt haar op de slaap

kijk, jupiter verliest zijn baan
verslingert zich aan haar
hij is verdraaid ver heen

maar vrouwtje raakt de weg niet kwijt
o nee

pro memorie

wie sterft valt uit de plooi
van de aangeklede tijd

wie sterft klaart de klus
van de ontvruchting

wie sterft ruimt zichzelf niet op

wie sterft geeft de geest
met een zucht terug

wie sterft heeft geen tijd meer
om niets te doen

duivenplaag

hardnekkig is hij wel, die verdomde duif
strontvogel op mijn grondgebied, met steeds
die grote boodschap, vrede, hoe durft ie
ik spring op als een klapwiekende, krijsende
vogelverschrikker en storm op hem af
wegwezen jij, terug naar je koerdistan

begrijp me goed, ik heb niks tegen vrede
ik wil geen stront, maar als je zo nodig moet
stort je dan op die wereldvreemde lieverds
met hun handjes graan, op het wit bescheten
plein mag je vogelvrij, zie je mijn buks?
ga in vrede voordat ik je de oorlog verklaar

postnataal

één nacht ijs is je vloer
je waagt het niet
het draagt je niet

moeder houdt je vast
in watten, wikkels, pampers

zingt slaap kindje slaap
speelt verstoppertje

je ademtocht is kort
de bodem al in zicht

stervende duif

dat weet ze nog: dat ze
uit de lucht kwam vallen
en dat hij haar vond

lijdzaam het koppie
de vleugels geknakt

ze ligt in een doos
op zijn aanrecht
hoort hem een lucifer
aanstrijken, in een la
rommelen naar gerei
hoe het gas suist
de boter spettert

en daarachter een radiostem
die het vliegen ontraadt

en buiten in de bomen
is dat niet het lome zomerse
koeren – dat weldadig
zomers lome koeren?

is dat niet het klapwieken
van vallende vogels?

nachttuin

het kind kijkt de nacht in
van het oorlogsjaar

papa’s tuin ligt
in een maanlichtdroom
zwart is het blok
van het ketelhuis
het glas van de kassen
spiegelt zilvergrijs

een verre vuurtoren zwaait zijn zeis
over het heimelijke land

hij ziet het goed
schimmige figuren
scharrelen rond
bij het oprijpad
wat doen ze daar?

niet kijken, hoort hij papa zeggen
het is beter niets te weten

bezitsvorming

eindelijk een terras
je legt je jas op de zonnigste stoel
nou is-tie van jou, ook al ga je
eerst nog even naar het toilet

zo werkt de wet van landjepik
je werpt een mes, wappert
de geurvlag, doet de deur dicht
met een bord: bezet