de zee kruipt bij mij in
doorweekt me tot het bot
ik zwel, mijn vel trekt strak
en barst, schilfers drijven van me af
huid laat als soepvlees los
niets houdt me nog bijeen
de samenballing die ik was
van stof en energie: het lijf
dat leefde ooit en liefde gaf
valt uit elkaar, dwarrelt
als plankton in de oceaan
verdund raak ik, verijl
tot bijna nul, maar elke molecuul
de drager van mijn geest
zo omspan ik de aarde
blijf ik aanwezig, wereldwijd
niet wetend dat ik ben